Jikke de Ruiter

Pasen

We zitten aan de overdadige Paasbrunch. Bij mij ontstaat de behoefte om ‘de vraag’ te stellen: wat maakt deze dag anders dan de andere? Ik doe voorzichtig aan en vraag aan het gezelschap: “Wat vieren we?”

We zijn met vier volwassenen, drie jonge dames tussen de veertien en twintig jaar, drie honden die hijgend wachten op vallende sandwiches en rondom kippen, paardjes, geiten enz. We bevinden ons in de Achterhoek. Het is lente.

Wat vieren we? Kijkend naar de drie meisjes tegenover me herinner ik me mezelf als puber. Pasen begon voor mij op Goede Vrijdag met een – ik moet het toegeven – romantisch stilstaan bij het lijden. Ik deed dit door drie keer achter elkaar Jesus Christ Superstar op mijn pickup te draaien en keer op keer door de grond te gaan bij de 30 (of waren het er 37) stokslagen (of waren het zweepslagen) die Jezus moest ondergaan van koning Herodus (of was het Pilatus). Daarna die vreemd stille zaterdag waarop niets gebeurde behalve dat mijn moeder aan het inkopen sloeg voor de komende feestdagen: matzes, chocola, asperges en beenham. Vaste prik. En dan Pasen zelf, gevuld door mijn ouders met hun religieuze tradities. We vierden de opstanding, de verlossing van het lijden en natuurlijk de vergeving van al onze zonden. De rest van de Paastijd vulde ik met observaties bijvoorbeeld van mijn zus die vier hardgekookte eieren achter elkaar kon wegwerken (ze heeft dan ook vier stoere kinderen gekregen).

En nu ben ik volwassen en heb ik de tradities door te geven. Maar ik tast in het duister: wat vieren we? Een van de jongedames roept uit: “Dat we samenzijn!” en kijkt hoopvol naar haar ouders voor goedkeuring. Een tweede houdt wijselijk haar mond; zij kent mij in deze bui en weet dat ieder antwoord zal resulteren in een bij voorbaat mislukte preek . De derde zegt met vaste stem: “Dat Jezus dood is en dat ie dat ook moet blijven; wat een onzin allemaal. “ Een van de volwassene stelt: “Ach Jik, de visie en de ethiek van dit soort dingen komen vanzelf wel. Je kunt nu eenmaal niet alleen maar consumeren; op een gegeven moment ontstaat er bij hun ook behoefte aan betekenis.” En ze stopt nog een stuk paashaas in haar mond. Ik besluit het te laten rusten. Het is niet het moment voor een coconstructief onderzoek want de bubbeltjes worden geschonken.

Bij de buren ligt die dag een lammetje ziek. De buren zelf zijn afwezig, dus mijn zwager bekommert zich om het beest. Wij volgen. Het lam ligt met gestrekte poten stram in het stro alsof de lijkverstijving al is aangevangen. Alleen het kopje beweegt nog en daar komt een zo klagelijk geluid uit dat ik de meisjes ervan wil weghouden. Maar vervolgens word ik gegrepen door het tafereel zoals ik gegrepen werd door de zweepslagen op de langspeelplaat. Mijn zwager probeert het beestje eten te geven ook al zal het sterven. In die stal ervaar ik de barmhartigheid van die man, met het stijve beest in de armen en de melkpap ongenuttigd in de hand. Pasen speelt zich hier af, voor mijn eigen ogen. De man en het lam die samen het lijden dragen, waardoor het betekenis lijkt te krijgen.

Wat wil ik vieren? Deze moed om met lege handen aanwezig te zijn bij het lijden, het sterven, waarna er een vreemd soort stilte volgt. En dan het nieuwe begin dat zich onherroepelijk daaruit ontwikkelt. Los en licht. Het is Pasen.

Comments are closed.